Geschiedenis

350 jaar geschiedenis

Bouwgeschiedenis

Hoewel geweten is dat er te Falaën zich reeds belastbare huishoudens bevonden in de 13de eeuw, is het moeilijk om een goed beeld te krijgen van hoe deze bebouwing er moet hebben uitgezien, en op welke manier deze gebouwen waren verdeeld over het gehucht Falaën. Een vroege ontwikkeling van een nederzetting nabij of op de huidige dorpskern is niet onmogelijk: deze ligging is gunstig ten opzichte van de rivier La Molignée. Grillige rivieren in heuvelachtige of bergachtige gebieden werden
vroeger dankbaar gebruikt als waterkracht voor molens.

Het is dus niet geweten of er bebouwing was op de site in het verleden; daarom vraagt men rekening te houden met eventueel archeologisch potentieel. Na de bouw van het Kasteel van
Falaën, hebben de verschillende eigendommen elk aanpassingen aangebracht. Hieronder geven
we een overzicht van de bouwchronologie.

Met zekerheid kan gesteld worden dat in de eerste bouwfase een rechthoekig gebouw met vier
hoektorens werd opgetrokken. Het is zeker in deze fase dat men voor de buitenmuren de lokale
natuursteen zal verkiezen boven baksteen, dat niet opgewassen was tegen de artillerie van die tijd. Enkel het poortgebouw is opgetrokken uit baksteen langs zowel de buitenkant als de zijde van de binnenkoer. De natuursteen waarmee de buitenmuren van de kasteelhoeve en de muren van de utilitaire gebouwen werden opgetrokken kon lokaal worden gewonnen. Aangezien klei niet veel gevonden wordt in de grond van deze streken, was baksteen eerder zeldzaam. Naar alle waarschijnlijkheid waren de muren voor een groot deel blind, en waren er slechts enkele van smalle ramen voorzien. Langs de binnenzijde kon dan wel baksteen worden gebruikt.

Het is waarschijnlijk dat ook de dakspanten van het woongebouw, de melkerij, de hooischuur en het
poortgebouw oorspronkelijk van de laat 17de-eeuwse periode zijn. Delforge schrijft dat de daken van de hoektorens zich pas zullen transformeren naar huidige, meer elegante vorm met lantaarns op
een latere datum, bij het verliezen van de militaire functie. Dendrochronologisch onderzoek
zou uitsluitsel hierover kunnen geven, evenals een dieper onderzoek naar het type van de
telmerktekens die te zien zijn op de spanten, of typologisch onderzoek naar de opbouw van de spanten. De tekens geven aan langs welke zijde de spant moet worden opgesteld, en de volgorde van de spanten. Het gebruik van soorten merktekens is afhankelijk van tijdsperiodes, van landsstreek, of zelfs van werkmannen. Als de merktekens op de spanten bekeken worden, dan ziet men dat
de hierboven vernoemde volumes niet meer van hoogte gewijzigd zouden zijn sinds hun bouw aan het einde 17de eeuw. Dat wil uiteraard niets zeggen over de gevels of de binnenafwerking.

De verdeling van de raamopeningen in de binnenkoergevel van het woongedeelte is niet zeer
symmetrisch; aan de westelijke kant staan de traveeën erg opeen, langs de oostelijke zijde liggen ze
dan weer verder uit elkaar. Dan is er ook nog de middelste travee, die nochtans vaak duidt op een
prestigieuze inkom; aangezien deze travee ‘apart’ ligt ten opzichte van de rest, zou deze uit het oog
springen als zijnde de inkom. Heden ten dage wordt de deur van deze travee geflankeerd door twee
blauwe hardstenen bloemvazen op sokkels.

Langs de buitengevel, zijn er kleinere openingen die duiden op het defensieve karakter van het
kasteel. De grotere kruisramen zijn eerder een toevoeging van het einde van de 16e eeuw, begin van de 17e eeuw. Het is te herkennen als de Maaslandse Renaissancestijl wat de benaming is voor de regionale architectuurstijl in het prinsbisdom Luik en meer bepaald het Maasland in de 16e en 17e eeuw. Deze stijl is te herkennen aan de toepassing van Naamse hardstenen omlijstingen rond de ramen, met hardstenen kruizen in het midden en luiken in de twee onderste kwadranten van het kruisvenster. Aan de opvulblokjes in de raamomlijstingen in de binnengevels is te zien dat deze
harstenen kruisvensters er ook hebben gezeten. Aan de inkeping in het onderste deel van de omlijsting is ook te zien dat de luiken er hebben gezeten.

In de kelders onder het woongedeelte bevinden zich heden ten dage twee bakstenen ovens. Hoewel de datering van deze bakovens niet te achterhalen viel, is het zeker wel logisch dat de keuken
zich onder het woongedeelte zou bevinden.


Een element dat zeker tot de eerste bouwfase behoort, is het altaar op de eerste verdieping van
het woongedeelte. Deze wordt bekroond door het wapenschild van de Polchet. Ook de nis waarin deze zich bevindt, lijkt op de dimensies van het altaar gemaakt. De stijl van het altaar kan afgeleid worden van de polychromie in Barok. Het altaar bestaat uit de traditionele elementen. Het
bovenstelsel bestaat voornamelijk uit het wapenschild van de familie Polchet. Het wapenschild is omgeven door een kleed in rood en goud, met een helm in goud en zilver met de kroon
van Markies, geflankeerd door 2 leeuwen in goud. Het rood dat gebruikt wordt, werd Heraldisch
keel genoemd. Het schild zelf is gevierendeeld met telkens een andere afbeelding. Linksboven is
een leeuw in rood met ernaast 3 schuinbalken, op een achtergrond van goud. Rechtsboven is een
simpel zilveren vlak. Linksonder is een chevron vorm met 3 rozen in het rood op een achtergrond
van zilver. Rechtsonder zijn drie wagenwielen in zilver op een azuren achtergrond.

Op het schilderij zijn twee mannen, heilige figuren, te zien. De linker man heeft een sleutel vast. De
rechter man een zwaard. Tussen de mannen zijn drie putti te zien die een kroon dragen. Boven de
groep putti is een duif te zien in een lichtstraal. De twee mannen, heiligen, stellen Petrus en Paulus
voor. Het zwaard bij Paulus zou een verwijzing zijn aan zijn onthoofding. Petrus wordt voorgesteld met sleutels. Dit is een verwijzing naar de Bijbeltekst “Ik zal je de sleutels van het Koninkrijk geven…”
(Mattheus 16,19). Veder wordt Petrus vaak afgebeeld met kaal hoofd en haarkransje, met rond
gezicht en een korte, krullerige baard. De duif in de lichtstraal staat symbool voor de Heilige Geest.

Op de lade van het het antependium zijn de initialen “M A RR”. Boven de initialen zit een kroon. De initialen en de kroon zijn verguld.

Tweede bouwfase

In de 18de eeuw breekt er een periode van relatieve rust aan, zeker ten opzichte van de voorbije
periodes. Dit kan misschien te maken hebben met het overgaan van de Spaanse Nederlanden naar de Oostenrijks-Habsburgse Nederlanden. Dankzij graaf Ferraris wordt een eerste representatie van het kasteel van Falaën aan ons overgeleverd. De kaarten van de lage landen, gerealiseerd rond 1777 worden steeds zeer nauwkeurig opgemeten en weergegeven; zelfs de verschillende soorten agrarische activiteiten krijgen een aparte legende. Op de Ferrariskaart staat het kasteel inderdaad met vierkant grondplan en vier hoektorens, gebouwd rond een binnenkoer. Langs de oostzijde lijkt een klein volume uit te steken: dit is de brug, die als bouwdeel wordt weergegeven. Aan de zuidelijke
zijde is er een dikker volume zichtbaar; zonder twijfel is dit de hooischuur. Ook de tuin met
tuinmuur staat getekend, met aan de zuidelijke zijde nog twee gebouwen weergegeven.

Bij het aanbreken van een rustigere periode, zal in deze eeuw worden besloten om het defensieve karakter van de kasteelhoeve langzaamaan af te bouwen, met het vullen van de kleinere muuropeningen en het maken van ramen langs de buitengevel van de kasteelhoeve. De torens kregen ook deuren naar de omliggende velden. Met het meer en meer afnemen van
het defensieve karakter, werden ook een aantal tralies aan de buitengevels verwijderd. Aan de binnenzijde waren dit luiken. Deze werden ook verwijderd om meer licht binnen te halen via de binnenkoer. Er waren ondertussen ook nieuwe technieken die het mogelijk maakte raampartijen te vergroten. De hardstenen kruizen met kleinere glas-in-lood ramen werden verwijderd en vervangen
door nieuw schrijnwerk met een vast deel in de vorm van een T en grotere raampartijen. De
oorspronkelijke lateien waren echter opgemaakt uit twee delen omdat ze ondersteund werden
door de harstenen kruizen. Om verzakkingen te voorkomen, plaatsen ze een ijzeren kram tussen
beide. Het was zelfs mogelijk om de onderdorpel te verlagen met één steen met een hoogte van
ongeveer 30 à 40cm.

De 18de eeuw wordt vaak beschouwd als eeuw van het overdadige en van de (overbodige) luxe. Dit kan dan ook overeenstemmen met de herinrichting van het interieur van het woongedeelte naar de noden en de mode van die tijd. Het zou althans de aanwezigheid van de houten monumentale trap in Louis XVI-stijl verklaren. De Louis XVI-stijl komt voor in de late 18de-eeuw (ongeveer vanaf 1775), maar doordat de verschillende Louis-stijlen niet makkelijk uit elkaar te halen zijn, is het ook mogelijk dat de trap eerder is gebouwd.
Mogelijks komt de onderverdeling van de kamers in enfilade (onderverdeling van kamer tot
kamer, die elk de volledige breedte van gevel tot gevel innemen, zonder gang voor aparte circulatie) uit deze periode.

Rond 1743 gaat het bezit over van de Polchet naar de Coppin: Jean Bernard Florent Marc de Coppin zal het landgoed erven na de dood van zijn vader, en zijn moeder afstand doet van de erfenis. Zijn moeder, Catherine de Casset, was de kleindochter van Pierre de Polchet die de kasteelhoeve had gebouwd. In de hele 19de eeuw bleef het kasteel in handen van de familie de Coppin. De 19de eeuw had al snel een afkeer van de praalzieke modes van de 18de eeuw en terugkeren naar soberheid. De
demilitariserende trend van het kasteel zou zich wel verderzetten.

Duidelijk is dat het zuidelijke volume van de oostelijke vleugel (de stallen) werden aangepakt aan het
einde van de 19de eeuw; de ankers op het gebouw dateren dit zelfs. Wel werd de muizentandvries
onder de kroonlijst toegepast, wat opmerkelijk is. Was dit een poging tot harmonisering? Het is onduidelijk of ook de buitengevel van dit volume werd veranderd. Mogelijks niet, al werden
er wel nieuwe raamopeningen gemaakt.

Derde constructiefase

Bij de dood van Feuillen de Coppin de Falaën in 1887 wordt zijn gebied, zo’n 250 hectare, onder de familie verdeeld. In 1926 worden gronden in Falaën uiteindelijk verkocht aan de zakenman Bernheim, die de kasteelhoeve doorverkoopt aan François Delhaye. Delhaye kon niet alle percelen
kopen, dus viel een deel van de kasteeltuin buiten zijn domein. Een andere familie die dit deel
zou beheren, ontmantelde de muur om toegang te krijgen vanuit hun eigendom.

In 1927 wordt een dossier ingediend bij het Ministerie voor Financiën voor de “Caves du vieux
château de Falaën”. Het dossier doet vermoeden dat een deel van de kasteelhoeve in gebruik werd
genomen voor de opslag van streekwijnen. Het lijkt dat de binnenkoergevel van het woongedeelte in een periode bedekt werd met een kalklaag; dit beschermde het metselwerk immers van weer en wind.

In 1965 zullen de toenmalige eigenaar, mr. Delhaye en Syndicat d’Initiative aanvraag doen bij
de erfgoeddiensten (toen de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen)
om het kasteel te laten klasseren als monument. De Syndicat d’Initiative huurt van de eigenaar het kasteel om tentoonstellingen (waaronder over de geschiedenis van de kasteelhoeve zelf) te organiseren. Het is in het kader van deze openstelling van de kasteelhoeve tot het bredere publiek dat zich bepaalde werken aan het interieur hebben voltrokken, zoals schilderwerken, installatie van
toiletten, vervangen van ramen, etc. Naar aanleiding van de slechte staat waarin de kasteelhoeve
zich bevind, wordt een reportage gemaakt in 1968 in het kader van de serie “Ce Pays est à vous”.
Dit geeft een uniek beeld van de kasteelhoeve aan het einde van de
jaren ’60, met dak toen nog in zeer slechte staat.

In 1970 wordt door het Ministerie van de Franstalige Cultuur en Koning Boudewijn het
beschermingsbesluit getekend die het kasteel op perceel D208h, eigendom van Albert
Legros Delhaye, zou beschermen omwille van esthetische en artistieke waarde, samen met
zijn omgeving. Dit besluit moest in 1972 worden bijgestuurd: de vierde toren, onderdeel van het kasteel, had een ander perceelnummer en viel dus niet onder de bescherming van het kasteel zelf.

In 2019 kocht de familie Van de Stolpe de kasteelhoeve om er hun woning van te maken. Aan het kasteel zelf werden enkele structurele werken uitgevoerd en verschillende badkamers geïntroduceerd om het een aangename woning te maken voor het gezin en hun gasten. Hun restauratiefilosofie
zag meerwaarde in zowel de bouwsporen van het gebruik als kasteel evenals hoeve. De nieuw gebouwde stallen werden verwijderd. De glooiing van het landschap werd terug aangevuld naar de situatie ervoor en met veel aandacht werd de tuinmuur terug vervolledigd.